Verjaring van een vordering tot nadere verdeling? Dacht het niet!

13 apr 2015 Familierecht Anoeska van Ginderen

N.b. Dit artikel is meer dan een jaar geleden voor het laatst gewijzigd. De informatie kan verouderd zijn.
Op 27 maart 2015 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen in een zaak waarin na een periode van meer dan twintig jaar de verdeling van een gemeenschappelijk goed werd gevorderd.

Wat was er aan de hand?

Partijen zijn van 1981 tot 1991 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. In 1991 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Partijen hebben in het kader van de verdeling afspraken gemaakt waarbij de voormalige echtelijke woning aan de man is toebedeeld. In 2011 heeft de man de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en hij ontvangt sindsdien een AOW-uitkering en een pensioenuitkering van het ABP. Door de vrouw is vervolgens jegens de man aanspraak gemaakt op verrekening van de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten. De vrouw stelt zich op het standpunt dat deze pensioenrechten in de gemeenschap van goederen vallen en dus verrekend moeten worden. Het verweer van de man luidt dat de vordering van de vrouw moet worden beschouwd als een overgeslagen goed in de zin van art. 3:179 lid 2 BW, waarvoor een verjaringstermijn van twintig jaar geldt, die inmiddels is verlopen.

Rechtsvraag

De vraag is nu of de vordering van de vrouw inderdaad moet worden aangemerkt als een vordering tot verdeling van een overgeslagen goed of toch als een vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed. Vervolgens rijst de vraag of de vordering inmiddels is verjaard.

Oordeel rechtbank en gerechtshof

Zowel de rechtbank als het hof volgen de man in zijn verweer en oordelen dat de vordering van de vrouw moet worden beschouwd als een overgeslagen goed in de zin van art. 3:179 lid 2 BW, welke aan verjaring onderhevig is en waarvan de verjaringstermijn inmiddels is verstreken.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad daarentegen oordeelt dat er geen sprake van verjaring is omdat art. 3:178 lid 1 BW bepaalt dat ieder der deelgenoten (bij de gemeenschap) te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Uit de woorden ‘te allen tijde’ volgt dat deze vordering tot verdeling niet kan verjaren. De Hoge Raad vervolgt dat de omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, alleen tot gevolg heeft dat daarvan nadere verdeling kan worden gevorderd. Ook een vordering tot nadere verdeling, is een vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed en is om die reden dus niet aan verjaring onderhevig. Overigens doet volgens de Hoge Raad niet ter zake of het goed opzettelijk of onbedoeld is overgeslagen.

Huidige situatie

Op 1 mei 1995 is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps) in werking getreden voor scheidingen (echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van een geregistreerd partnerschap) die hebben plaatsgevonden op of na 1 mei 1995. Ten aanzien van deze scheidingen geldt – in afwijking van de hiervoor besproken zaak – dat de pensioenrechten niet langer tot de huwelijksgemeenschap behoren, maar dat deze worden verevend conform de Wvps. De beide ex-echtgenoten hebben op grond van de Wvps recht op de helft van het ouderdomspensioen dat de ander tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap heeft opgebouwd.

Over de blogger
Anoeska van Ginderen

Anoeska is gespecialiseerd in het familierecht. Zij is zowel advocaat als mediator. Haar praktijk bestaat voornamelijk uit echtscheidingen en de verbreking van samenlevingen.

Meer artikelen van Anoeska van Ginderen
Anoeska van Ginderen

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.