Donderdag 6 februari jl. besprak minister Opstelten in de Tweede Kamer zijn
plannen tot bestrijding van faillissementsfraude. De schade hiervan zou in Nederland één miljard euro bedragen. Belangrijke peilers van de plannen zijn een register waaruit duidelijker de aandeelhouders van een vennootschap zouden moeten blijken en een beperking van de mogelijkheid voor een fraudeur om na een
faillissement weer een nieuwe vennootschap op te richten.
Beide onderdelen van de plannen wekken verbazing, gelet op het gemak waarmee beide "verdedigingslinies" omzeild kunnen worden. Een fraudeur weet echt wel op eenvoudige wijze de ware identiteit van de eind-belanghebbende in een vennootschap te verbloemen. Door bijvoorbeeld een simpele certificering van aandelen is op een kinderlijk eenvoudige manier dit plan van minister Opstelten lek te schieten. Van een nog grotere naïviteit getuigt het idee om het voor fraudeurs moeilijker te maken een nieuwe vennootschap te krijgen.
Dit lijkt op een grote stap terug in de tijd, toen het nog nodig was om een zogenaamde "verklaring van geen bezwaar " bij de overheid te verkrijgen alvorens men een vennootschap kon oprichten. Dat systeem is niets voor niets verlaten: het werkte niet. Het wekt dan ook bevreemding dat op een vergelijkbaar systeem wordt terug gevallen. Blijkbaar heeft de minister daarbij voorts niet in de gaten hoe doodeenvoudig een vennootschap verkregen kan worden (na de invoering van de zgn. flex-wet werden in 2013 dertig procent meer vennootschappen opgericht dan in 2012) en hoe makkelijk katvangers kunnen worden ingezet. Een beroepsfraudeur zal slecht smakelijk om deze plannen kunnen lachen.
Naar mijn mening had het geld dat met de realisering van de voornemens gepaard zal gaan beter op een andere manier besteed kunnen worden, namelijk door uitbreiding van het justitiële apparaat dat zich bezig houdt met de vervolging van faillissementsfraude. Verhoging van straffen en uitbreiding van de strafrechtelijke mogelijkheden zijn prima, maar zetten geen zoden aan de dijk als de capaciteit tot vervolging niet wordt verhoogd. Als curatoren lopen wij immers maar al te vaak aan tegen het feit dat het aan voldoende (juist opgeleide) mankracht ontbreekt om tot een adequate strafrechtelijke aanpak te komen.