Oud concurrentiebeding, nieuw recht

16 okt 2015 Arbeidsrecht Frans van Meer

N.b. Dit artikel is meer dan een jaar geleden voor het laatst gewijzigd. De informatie kan verouderd zijn.
  Velen van u zal het inmiddels bekend zijn: na 1 januari van dit jaar mag geen non-concurrentiebeding meer worden opgenomen in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, tenzij dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Voor non-concurrentiebedingen die voor 1 januari zijn overeengekomen blijven de ‘oude’ wettelijke regels gelden. Maar is dit wel zo? Kunnen werkgevers na 1 januari zonder meer een beroep doen op een ‘oud non-concurrentiebeding’?  Nee, oordeelde de Rechtbank Noord-Nederland. De feiten in het kort Werknemer trad met ingang van 1 juli 2012 bij ADhD Noord in dienst als begeleider in de 24-uurs zorg. De eerste arbeidsovereenkomst was er een voor de duur van zes maanden. Aansluitend werd deze arbeidsovereenkomst verlengd voor de duur van één jaar en vervolgens nogmaals voor een periode van zes maanden. ADhD verlengde de laatste arbeidsovereenkomst niet zodat het dienstverband per 1 juli 2014 eindigde. In elk van de drie arbeidsovereenkomsten was een non-concurrentie-/relatiebeding opgenomen dat het de werknemer – kort gezegd – ‘verbood’ om gedurende de arbeidsovereenkomst en twee jaren na beëindiging daarvan binnen een straal van 100 kilometer concurrerende werkzaamheden te verrichten of daarbij betrokken zijn. De werknemer startte binnen de twee-jaarstermijn en binnen het in het beding bepaalde geografische gebied een eenmanszaak en bood zijn diensten aan aan ex-cliënten van ADhD. ADhD sprak de werknemer in kort geding aan wegens overtreding van het non-concurrentie-/relatiebeding. De beslissing De kantonrechter vond dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een werknemer in beginsel een (grondwettelijk vastgelegd) recht heeft op vrije arbeidskeuze en de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud voorziet. Op verzoek van de werknemer kan de rechter het beding gedeeltelijk vernietigen wanneer de werknemer daardoor onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. Een van de belangen van de werkgever is bescherming tegen oneerlijke concurrentie. Hiervan kan sprake zijn als de werknemer gebruik maakt van specifieke kennis van de onderneming (prijzen, werkmethode, klantenkring) die hij exclusief tijdens zijn dienstverband heeft opgedaan en waarmee hij zichzelf of zijn nieuwe werkgever een ongerechtvaardigde voorsprong in concurrerend handelen bezorgt. De werknemer voerde aan dat er geen sprake was van ‘identieke bedrijfsactiviteiten’ zoals in het concurrentiebeding omschreven. De rechter volgde de werknemer daarin en oordeelde dat daarom geen sprake was van een overtreding van het non-concurrentiebeding. Opvallend is echter dat de kantonrechter oordeelde dat – zelfs al zouden de werkzaamheden van de werknemer die van de werkgever ‘overlappen’ – ADhD onvoldoende heeft onderbouwd welk zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zij met dit concurrentiebeding wilde beschermen. Niet was gebleken dat sprake was van misbruik van belangrijke en exclusieve bedrijfsinformatie die hij alleen maar tijdens zijn dienstverband heeft kunnen opdoen. Het gebruik van kennis van de klantenkring van ADhD zou wel misbruik van kennis kunnen opleveren zodat ADhD belang zou hebben bij handhaving van het beding. De rechter oordeelde dat een dergelijk te beschermen belang afneemt naarmate de tijd verstrijkt. Daarbij speelde het volgens de rechter ook een rol dat er in de regio ‘maar liefst’ door 221 hulpverleners dezelfde hulp werd aangeboden. De rechter vond dat de inmiddels gewijzigde maatschappelijke opvatting, die ten grondslag ligt aan wetswijziging die ik aan het begin van deze blog omschreef, bij de belangenafweging mag worden betrokken. De rechter vond dat ADhD haar te beschermen zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang moest onderbouwen en aannemelijk moest maken. Omdat zij dat niet had gedaan schorste hij het non-concurrentie-/relatiebeding. Opvallend oordeel Wat deze uitspraak zo opvallend maakt is dat de rechter het non-concurrentiebeding schorst op basis van wetgeving die nog niet gold ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomsten en het beëindigen van het dienstverband. De rechter wijkt daarmee af van het overgangsrecht dat – simpel gezegd – bepaalt dat voor oude non-concurrentiebedingen de oude regels gelden. Of dit oordeel in eventueel hoger beroep stand houdt of dat in de bodemprocedure of een volgende procedure een vergelijkbaar oordeel volgt valt daarom te betwijfelen. Wilt u de hele uitspraak nog eens nalezen: ECLI:NL:RBNNE:2015:4317 Fotocredits: Fotolia

Over de blogger
Frans van Meer

Frans werkt sinds januari 2008 bij AK Advocaten. Hij houdt zich met name bezig met het Arbeidsrecht.

Meer artikelen van Frans van Meer

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.