03 dec 2021 Omgevingsrecht Aslihan Durmus
Het Nederlandse woonwagen- en standplaatsenbeleid moet in overeenstemming worden gebracht met het mensenrechtelijk kader. Dat blijkt onder meer uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties was dit de aanleiding om een beleidskader (2018) uit te brengen. In aanvulling op dit beleidskader heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de ‘Wegwijzer gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid’ en het ‘VNG Model Huisvestingsverordening’ (2021) opgesteld. In dit blog noem ik aan de hand van het VNG Model Huisvestingsverordening de belangrijkste punten om een huisvestingsverordening mensenrechten-proof te maken.
Bij het begrip mensenrechten kan aan vele wetten en regels worden gedacht. Voor de woonwagenbewoners, personen waarbij de woonwagen onderdeel is van de culturele identiteit, is met name artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van belang. Uit dit artikel volgt dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woonruimte en zijn correspondentie. Bovendien heeft het EHRM woonwagenbewoners erkend als etnische groepering. Deze status is met name van belang met betrekking tot anti-discriminatie wet- en regelgeving, in het bijzonder artikel 14 EVRM.
Het EHRM heeft in zijn jurisprudentie bepaald dat uit het voorgaande een positieve verplichting volgt voor de Nederlandse Staat. Dit betekent dat de Nederlandse Staat de identiteit en de levensstijl van woonwagenbewoners moet beschermen én faciliteren. In Nederland zijn gemeenten verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid. Zij kunnen invulling geven aan deze positieve verplichting door in ieder geval rekening te houden met de woonwagenvorm, het leven in familieverband en de trekvrijheid.
Bij aantoonbare behoefte aan (en schaarste van) standplaatsen kan de gemeenteraad via een huisvestingsverordening regels opstellen voor het toewijzen van standplaatsen die in eigendom van de gemeente zijn. De grondslag voor het opstellen van een huisvestingsverordening is de Huisvestingswet. De aanwijzing van standplaatsen gebeurt overigens niet in een huisvestingsverordening, maar in een bestemmingsplan. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad gebruik maken van de (algemene )instrumenten die de Huisvestingswet biedt. Hierdoor is het mogelijk om in een huisvestingsverordening voorrangsregels op te nemen, waardoor woningzoekenden met voorrang in aanmerking kunnen komen voor een woning of woonwagen.
Hierbij kan als eerste worden gedacht aan de urgentieregeling. Deze geldt bijvoorbeeld voor mantelzorgers- en ontvangers en personen die in blijf-van-mijn-lijfhuizen verblijven. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om voorrang te verlenen aan personen die een maatschappelijke of economische binding hebben met de gemeente. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de woningzoekende onder bepaalde voorwaarden vrijwilligerswerk verricht (maatschappelijk) of in het onderwijs werkt (economisch). Een laatste voorbeeld van een instrument dat volgt uit de Huisvestingswet is het passendheids-criterium. Dit wordt ingezet opdat wordt voorkomen dat huishoudens met een hoger inkomen in goedkopere woningen terecht komen.
Naast de bovengenoemde instrumenten zijn er drie specifieke manieren om voorrangregels op te stellen voor het toewijzen van woonwagenstandplaatsen. Ten eerste kan worden gedacht aan het afstammingsbeginsel. Toepassing van dit beginsel betekent dat een standplaats alleen wordt vergund als de (voor)ouders van de woningzoekende ook in een woonwagen wonen of woonden, waarbij wordt vereist dat de woonwagen onderdeel is van de culturele identiteit. Personen met een bijzondere voorliefde voor woonwagens worden hier dus niet onder verstaan. Een tweede manier is het opnemen van een voorrangregel voor spijtoptanten. Spijtoptanten zijn personen die in het verleden zijn verhuisd van een woonwagen naar een reguliere woning, maar graag opnieuw in een woonwagen zouden willen wonen. Een inventarisatieonderzoek waaruit blijkt dat in een gemeente een groep spijtoptanten bestaat, kan daarom aanleiding geven om voor deze groep een voorrangregel op te nemen in de huisvestingsverordening.
Tot slot kunnen voorrangsregels worden opgenomen om het wonen in familieverband mogelijk te maken. Op deze manier kan ook verder verwijderde familie van woonwagenbewoners van een woonwagenlocatie met voorrang in aanmerking komen voor een vrijgekomen plek op die locatie. Om het leven in familieverband van bepaalde groepen woonwagenbewoners mogelijk te maken kan eveneens het passendheids-criterium worden toegepast, zodat bijvoorbeeld Sinti of Roma woonwagenbewoners bij elkaar op een woonwagenlocatie kunnen wonen.
Kort samengevat zijn de volgende vijf punten van belang voor het realiseren van een mensenrechten-proof huisvestingsverordening:
Vragen? Neem contact op met Mij of één van mijn andere collega’s op.
Aslihan maakt sinds juni 2021 deel uit van de sectie Vastgoed- en omgevingsrecht van AK. Zij is gespecialiseerd in het bestuursrecht en het omgevingsrecht.
Meer artikelen van Aslihan Durmus