10 jun 2019 Nieuwsbrief Yannick Willems
Nadat het wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen twee jaar stil heeft gelegen, is het dit jaar weer door de Tweede Kamer in behandeling genomen. Met deze wet introduceert de wetgever onder meer een uniforme regeling voor de aansprakelijkstelling van bestuurders en toezichthouders bij een faillissement. Zo gaan voor niet-commerciële stichtingen dezelfde wetsartikelen gelden als voor alle andere rechtspersonen. Dit betekent voor de directeur van een stichting (niet zijnde statutair bestuurder) zowel een uitbreiding van de aansprakelijkheid als van de omvang daarvan.
In het huidige recht kan de directeur bij een faillissement alleen aansprakelijk worden gesteld op grond van een onrechtmatige daad. Voor die aansprakelijkheidstelling is, naast de overige eisen van de onrechtmatige daad, vereist dat de directeur een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat is een hoge drempel.
‘Een persoonlijk ernstig verwijt’
Van een persoonlijk ernstig verwijt is slechts sprake als de directeur heeft bewerkstelligd of toegelaten dat het bestuur namens de stichting verplichtingen is aangegaan, terwijl hij wist of behoorde te begrijpen dat de stichting deze verplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade.
Het wetsvoorstel voegt daar de aansprakelijkheidsgrond van de artikelen 138 en 248 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan toe. Dit betekent dat de directeur, door de positie die hij in de praktijk bekleedt, als medebeleidsbepaler wordt aangemerkt. En daarmee ook aansprakelijk kan worden gesteld op grond van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’. De drempel voor die aansprakelijkheid is lager. Bovendien komt de wetgever de curator bij deze aansprakelijkheidsgrond tegemoet in de bewijsvoering, waardoor een directeur vaak al met 1-0 achterstaat.
‘Kennelijk onbehoorlijk bestuur’
Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is sprake indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo zou hebben gehandeld. Alle daarvoor relevante omstandigheden van het geval zal de rechter meenemen.
De uitbreiding van aansprakelijkheid betekent ook dat de omvang van de schade waarvoor de directeur aansprakelijk kan worden gesteld wordt uitgebreid. Als een directeur op grond van de nieuwe regels succesvol aansprakelijk wordt gesteld draait hij namelijk (in beginsel) op voor het volledige tekort in het faillissement. Dat is ten opzichte van een aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad nogal een verschil. Op laatstgenoemde grondslag is die aansprakelijkheid namelijk ‘beperkt’ tot de schade die de stichting heeft geleden.
Wat dit betekent wordt geïllustreerd door een recent arrest van het hof ’s-Hertogenbosch. In die zaak stelde de curator de directeur van een niet-commerciële stichting aansprakelijk voor zowel de schade die de stichting had geleden als voor het tekort in het faillissement, waaronder het salaris van de curator. In dat laatste ging het hof in deze zaak niet mee. Was het wetsvoorstel al van kracht geweest, had het hof (mogelijk) anders geoordeeld en had zij de directeur ook veroordeeld tot betaling van het tekort in de boedel.
Yannick is gespecialiseerd in het vastgoed- en ondernemingsrecht. Hij heeft ervaring met het opzetten van samenwerkingen en ondernemingen, maar houdt zich ook bezig met conflicten binnen ondernemingen.
Meer artikelen van Yannick Willems