Publicaties

Vastgoedrecht

Ontbindingsmogelijkheid van koopovereenkomsten bij instorten vastgoedmarkt? Op 5 oktober 2011 heeft de rechtbank Rotterdam een uitspraak gedaan, die voor de bouwpraktijk interessant is. De vraag die aan de orde kwam, was of de ingestorte vastgoedmarkt een onvoorziene omstandigheid is in de zin van artikel 6:258 B.W. In deze zaak wilde de koper onder de overeenkomst uit en beriep hij zich op het instorten van de vastgoedmarkt als onvoorziene omstandigheid. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat er voor zogenaamde parkvilla’s nauwelijks meer markt is, onvoldoende is om toepassing te geven aan artikel 6:258 B.W. Uit dat artikel volgt namelijk dat slechts bij hoge uitzondering aanleiding bestaat in te grijpen in een geldige overeenkomst. Dit is alleen mogelijk indien sprake is van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn, dat de wederpartij ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten. Daarbij geldt dat de redelijkheid en billijkheid trouw aan het gegeven woord veronderstellen. De rechtbank overweegt hierbij, dat marktontwikkelingen van na de totstandkoming van de overeenkomst in de risicosfeer van de koper liggen. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze zaak van dat uitgangspunt af te wijken. Het instorten van de vastgoedmarkt kan derhalve in beginsel niet aangemerkt worden als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 B.W. De rechtbank Rotterdam bevestigt hiermee de duidelijke lijn in de rechtspraak , waarbij een beroep op onvoorziene omstandigheden niet al te snel mag worden aangenomen. Vastgoedrecht