Verjaring in een regreszaak – Bindend advies prof. Smeehuijzen

04 apr 2022 Letselschaderecht Jolanda Broeders

N.b. Dit artikel is meer dan een jaar geleden voor het laatst gewijzigd. De informatie kan verouderd zijn.

Wendy Turnhout, manager Verhaalszaken van Nepali B.V., benaderde mij eind 2020 of ik advies wilde uitbrengen in een art. 185 WVW-zaak van VGZ tegen een WAM-verzekeraar. Volgens de WAM-verzekeraar was een claim terzake door VGZ betaalde ziektekosten verjaard. Uiteindelijk is in deze kwestie een bindend advies uitgebracht door prof. Smeehuijzen. Dit advies was in het voordeel van VGZ. Prof. Smeehuijzen heeft geoordeeld dat er geen sprake is van verjaring. Het advies is van belang voor de regrespraktijk en is voor mij aanleiding tot het schrijven van deze blog.

De feiten

Een verzekerde van VGZ raakt op 22 april 2014 als fietser betrokken bij een verkeersongeval. Hij is aangereden door een automobilist en loopt daarbij zeer ernstig letsel op. VGZ heeft de ziektekosten die als gevolg daarvan zijn gemaakt vergoed. De automobilist is verzekerd bij de WAM-verzekeraar. Deze verzekeraar heeft richting de fietser de aansprakelijkheid erkend voor 67%. Dat is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van maart 2018. De (persoonlijke) schade van de fietser is daarmee definitief geregeld.

VGZ heeft het verhaal van zorgkosten in 2014 uitbesteed aan een derde, verder te noemen X. X stuurt namens VGZ op 3 december 2014 een aansprakelijkstelling. Op 9 december 2014 wijst de WAM-verzekeraar de aansprakelijkheid af en geeft daarbij aan dat de rij- c.q. beoordelingsfout geheel bij de fietser ligt. X reageert daarop bij brief van 9 december 2014 en geeft aan dat de automobilist ook schuld heeft aan het ongeval want die heeft te hard gereden. De WAM-verzekeraar blijft de aansprakelijkheid van de hand wijzen middels een brief van 23 december 2014. In deze brief licht de WAM-verzekeraar de beoordelingsfout van de fietser toe en betwist zij de (te) hoge snelheid van de automobilist.

Ik wil meer weten over letselschaderecht

X onderneemt daarop verder geen actie meer. Het blijft dan lange tijd stil. Op 3 april 2020 stuurt VGZ een brief aan de WAM-verzekeraar waaruit blijkt dat zij nog steeds aanspraak maakt op betaling van de door haar ten behoeve van haar verzekerde gemaakte ziektekosten. Een rappel volgt vanuit VGZ op 4 mei 2020. De WAM-verzekeraar laat op 4 juni 2020 weten dat VGZ geen aanspraak meer kan maken op vergoeding van de gemaakte kosten omdat de wettelijke verjaringstermijn al is verstreken. Letterlijk schrijft de WAM-verzekeraar: Wij beroepen ons dan ook op verjaring van uw vordering. U kende ons immers in 2014 al als aansprakelijk te stellen partij en was bekend met letsel bij uw verzekerde.’

Namens VGZ is op 14 januari 2021 aangegeven:

  1. Dat iedere onderhandeling op grond van art. 10 lid 5 WAM de verjaring stuit. Een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen vanaf het ogenblik dat een van de partijen bij deurwaardersexploot of aangetekende brief de andere partij heeft kennisgegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt, en dat laatste is niet gebeurd.
  2. Dat een (zorg)verzekeraar subrogeert in de rechten van de verzekerde ex art. 7:962 BW. Wanneer de verzekeraar subrogeert in de rechten van de benadeelde, dan wordt de verjaringstermijn van de verzekeraar ook gestuit indien de verjaringstermijn van de rechtstreeks benadeelde wordt gestuit. Deze stelling is in het bindend advies niet meer aan de orde gekomen.

Op 21 april 2021 schrijft de WAM-verzekeraar aan mij: ‘Met benadeelde is een VSO gesloten. Hierin is geen erkenning van de regresvordering gelegen. Ook aan de regresvordering op grond van subrogatie komt eens een eind. Daartoe strekt het leerstuk van de verjaring. Zo wie zo constateer ik dat uw cliënte na de afwijzing langer dan de relatieve verjaringstermijn stil gebleven is. In uw bericht geeft u ook niet aan waarom niet van uw cliënte hoefde te worden verwacht dat zij eerder aan de bel getrokken heeft. Er ontbreekt aldus ten ene male een reden waarom WAM-verzekeraar na meer dan vijf jaar nog met enige (regres)vordering van uw cliënte rekening diende te houden. Zo lang wachten met opvolging van de vordering valt binnen de risicosfeer van uw cliënte.’

verjaring in een regreszaak

''Volgens de WAM-verzekeraar was een claim terzake door VGZ betaalde ziektekosten verjaard.''

Bindend advies Smeehuijzen

Uiteindelijk hebben partijen besloten om een bindend advies aan te vragen bij prof. Smeehuijzen. Hij zegt in zijn advies:

‘Beslissend voor de verjaringsvraag is of het contact dat tussen partijen heeft plaatsgevonden binnen drie jaar na aanvang van de verjaring op 22 april 2014, moet worden gekwalificeerd als onderhandeling in de zin van art. 10 lid 5 van de WAM. Als dat zo is, is de verjaring gestuit. Het gaat dan om een zogenaamde duurstuiting; de stuiting duurt voort zolang aan de onderhandeling geen eind is gemaakt bij deurwaardersexploot of aangetekende brief. Dat van een deurwaardersexploot of aangetekende brief sprake zou zijn blijkt niet uit het dossier, zodat ik ervan uitga dat die er niet is/zijn. Dat betekent dat als krachtens art. 10 lid 5 WAM is gestuit, de vordering niet verjaard is.’

Uit de tussen partijen (in 2014) gevoerde correspondentie kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van onderhandelingen en dus is de verjaring gestuit volgens het bindend advies. Smeehuijzen heeft de onderhandelingen tussen VGZ en de WAM-verzekeraar getoetst aan de definitie van onderhandelingen volgens het Benelux Gerechtshof en de daarop volgende Nederlandse rechtspraak. Hij verwijst naar het standaardarrest van het Benelux Gerechtshof van 20 oktober 1989 (NJ 1990, 660, r.o.12): ‘Dat correspondentie tussen de benadeelde en de (…) verzekeraar slechts dan op grond van de mededelingen van deze laatste niet kan worden aangemerkt als “onderhandeling” in de zin van artikel [10 lid 5], indien de benadeelde op grond van die mededelingen moet begrijpen dat de verzekeraar een regeling zonder meer uitsluit.’

Smeehuijzen geeft aan dat VGZ vijf jaar haar recht niet heeft nagejaagd en dat is een lange tijd. Hij heeft derhalve ook nog onderzocht of er sprake zou kunnen zijn van rechtsverwerking. Doordat de stuiting van art. 10 lid 5 WAM een duurstuiting is, slaagt een beroep op rechtsverwerking wegens aanzienlijk tijdsverloop in beginsel niet. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat een WAM-verzekeraar een professionele partij is en daaraan strengere eisen worden gesteld voor wat betreft het veiligstellen van haar bewijspositie.

Tot slot geeft Smeehuijzen aan dat de vaststellingsovereenkomst met de verzekerde van VGZ de onderhandelingen niet heeft afgebroken, zoals het deurwaardersexploot en de aangetekende brief dat doen. De gemaakte ziektekosten maakten namelijk geen deel uit van de vaststellingsovereenkomst. Bovendien was de overeenkomst van 19 maart 2018, waardoor er – als deze stuitende werking zou hebben gehad – vanaf die datum een nieuwe termijn van drie jaar zou zijn gaan lopen. Met haar brief van 3 april 2020 was VGZ dus alsnog op tijd.

Vergoeding volgens Convenant

VGZ en de WAM-verzekeraar zijn beiden aangesloten bij het Convenant Regres Zorg- en Aansprakelijkheidsverzekeraars. Het percentage van de schade dat in deze artikel 185 WVW-zaak vergoed moet worden (nu de zaak niet is verjaard) bedraagt – op basis van de destijds geldende versie van het convenant – 40%. Nadat het bindend advies beschikbaar was, is daar weinig discussie meer over gevoerd.

Ik ga contact opnemen

Over de blogger
Jolanda Broeders

Jolanda werkt sinds 1995 bij AK Advocaten. Haar praktijk bestaat volledig uit letselschadezaken.

Meer artikelen van Jolanda Broeders
Jolanda Broeders

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.