In een tijd dat de wetgever druk doende is met een grootscheepse aanpassing van faillissementsrecht, is het opvallend dat de Hoge Raad in zijn arrest van 6 februari jl. terugkomt op een standaardrechtsregel die al sinds 1927 gold. In het arrest oordeelde de Hoge Raad plots dat het faillissement van een vennootschap onder firma (‘Vof’), niet langer noodzakelijkerwijs ook direct het faillissement van de vennoten betekent.
Opvallende ommezwaai
Sinds een arrest van Hoge Raad in 1927 (HR 14 april 1927, NJ 1927/725 ) was het vaste jurisprudentie dat het faillissement van de Vof automatisch het faillissement van de vennoten betekende. Opvallend genoeg, werd deze rechtsregel in 2009 (HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3574) nog door de Hoge Raad bevestigd.
In de literatuur werd hierover opgemerkt, dat er in elk geval één uitzondering is waarin het faillissement van de VOF niet het faillissement van de vennoten met zich brengt, namelijk ingeval de vennoten een beroep doen op de Wet Schuldsanering Natuurlijk Personen (WSNP). De faillissementswet bepaalt in artikel 3a dat het verzoek WSNP voor faillissement gaat.
De Hoge Raad heeft nu in algemene zin geoordeeld, dat het faillissement van een Vof niet noodzakelijkerwijs ook het faillissement van de vennoten met zich brengt.
Waarom?
De Vof heeft een afgescheiden vermogen, hetgeen – kort gezegd – inhoudt dat de schuldeisers van een Vof zich op dat vermogen kunnen verhalen, maar ook kunnen verhalen op het privévermogen van de vennoten, terwijl de privéschuldeisers van die vennoten zich niet zomaar kunnen verhalen op het afgescheiden vermogen van de Vof, maar de schuldeisers van de Vof voor zich moeten dulden. Door dit afgescheiden vermogen kan de Vof, hoewel zij geen rechtspersoonlijkheid bezit, wel als procespartij optreden en kan de Vof ook als zodanig failliet worden verklaard. Volgens de Hoge Raad kan uit de faillissementswet niet kan worden afgeleid, dat de vennoten in dat geval ook direct dienen te failleren.
In veel gevallen zal het faillissement van de vennoten echter onvermijdelijk zijn vanwege hun hoofdelijke aansprakelijkheid, maar dat behoeft niet noodzakelijkerwijs het geval te zijn. Een rechtsregel die inhoudt dat de vennoten automatisch failliet gaan, gaat de Hoge Raad te ver. Immers, dat de Vof in een toestand verkeert opgehouden te zijn met betalen, hoeft niet automatisch te betekenen dat de vennoten ook in die toestand verkeren. Het is mogelijk dat een vennoot over voldoende privévermogen beschikt om zowel de schuldeisers van de Vof, als de privéschuldeisers te voldoen. Bovendien verkrijgt een schuldeiser door die hoofdelijke aansprakelijkheid zowel een vordering op de Vof als op de vennoten in privé. Hoewel deze vorderingen grotendeels zullen samenlopen, blijft er sprake van twee afzonderlijke vorderingen, die ook afzonderlijk dienen te worden beoordeeld. Het is daarom mogelijk dat de vennoot een bepaald verweer kan aanvoeren, dat alleen aan hem toekomt en niet aan de Vof, bijvoorbeeld een persoonlijke tegenvordering op die specifieke schuldeiser.
Foto: Fotolia